Nieuwe prothesetechniek na amputatie biedt patiënten perspectieven op actiever en comfortabeler leven

De dienst Orthopedie* van het Universitair Ziekenhuis in Gent is het eerste centrum in ons land dat bij geamputeerde patiënten de techniek van osseointegratie toepast**. Die techniek is nieuw en wordt wereldwijd slechts in 7 andere centra toegepast. Bij osseointegratie wordt een titaniumimplantaat in het bot bevestigd, waarop de patiënt nadien een prothese kan dragen
Dankzij het gebruik van titanium hecht het bot zich onmiddellijk aan het implantaat en zorgt zo voor een uiterst stevige binding. Dat is bij arm- en beenprothesen cruciaal, omdat er op ledematen heel wat kracht gezet wordt tijdens het bewegen. De techniek wordt ook toegepast voor duim- en vingeramputaties.

De eerste patiënt die met deze baanbrekende methode vorig jaar al in het UZ Gent geopereerd werd na een bovenarmamputatie, heeft inmiddels zijn revalidatie succesvol afgerond***.

Voordelen
Bij een klassieke prothese wordt een koker gebruikt die over de amputatiestomp schuift. Hoewel deze methode door de jaren heen enorm verbeterd is, blijft het dragen van een kokerprothese voor een aantal patiënten een marteling door de drukwonden die ontstaan. Ook zweten en eczeem beperken het draagcomfort, waardoor de patiënt met de prothese veel minder stapt of de prothese soms zelfs niet meer kan verdragen en een rolstoel moet gebruiken. Bovenbeengeamputeerden kunnen met een kokerprothese ook heel moeilijk zitten. De kokerprothese beperkt meestal de beweeglijkheid van nevenliggende gewrichten en dat geeft vooral voor het bovenste lidmaat functieverlies. Een kokerprothese zit ook nooit echt goed vast en voelt voor de patiënt altijd wat onstabiel aan.

De osseointegratieprothese maakt komaf met al deze problemen: de stomp komt volledig vrij en de prothese zit stabiel vast – het nevenliggende gewricht kan normaal bewegen en de patiënt heeft zelfs een zeker contactgevoel met het aangeraakte oppervlak doorheen de prothese. De revalidatie is weliswaar lang, maar eens die succesvol doorstaan is, kan de patiënt zijn prothese veel comfortabeler gebruiken. Hij wordt (opnieuw) actiever en kan (opnieuw) een leven leiden dat minder door de beperkingen van de prothese bepaald wordt.

Terugverdieneffecten
Het kostenplaatje voor deze techniek ligt zeer hoog. Dat komt door de lange revalidatieduur en de kleine oplage van het implantaat, dat ook vaak op maat gemaakt wordt. Voor de maatschappij is de kost op lange termijn vergelijkbaar met die van een klassieke prothese of - via terugverdieneffecten - zelfs lager: de patiënt is immers actiever, vaak ook productiever en algemeen gezonder. Voor de patiënt is de herwonnen vrijheid en comfortverbetering bovendien (figuurlijk) ‘onbetaalbaar’.

De initiële investering en ziektekosten worden voorlopig niet door het riziv terugbetaald en betekenen nu voor de patiënt een belangrijke hindernis. Het implantaat kost hem nu vaak evenveel als een gemiddelde gezinswagen. Het heeft uiteraard dezelfde risico’s als elk ander implantaat (nl. mechanische of infectieuze), maar die zijn met een goede hygiëne en medische opvolging goed beheersbaar.

Oorsprong in de tandheelkunde
Osseointegratie is oorspronkelijk ontwikkeld binnen de tandheelkunde. In die discipline wordt al sinds vele tientallen jaren gewerkt met titanium voor tandimplantaten. Na de plaatsing van een implantaat moet het eerst voldoende ingroeien in het kraakbeen van de kaak. Daarna wordt de kunsttand geplaatst. Intussen zijn in de wereld meer dan 10 miljoen tandimplantaten geplaatst en vormt deze techniek een van de basisbehandelingen na tandverlies.
30 sep 2011 09u35
Bron: UGent.be
zie ook rubriek