Om een bekwame huisarts of specialist te worden is een goede praktische vorming (of stage) onontbeerlijk. In België wordt de kwaliteit van de stageplaatsen voor artsen niet optimaal opgevolgd. Stageplaatsen moeten weliswaar worden erkend door de overheid, maar de erkenning wordt bijna altijd automatisch verlengd en, zelfs als er zich problemen voordoen, zelden ingetrokken. De Hoge Raad van geneesheren-specialisten en huisartsen (HR) is verantwoordelijk voor de erkenning van de stageplaatsen. Het bureau van de HR vroeg het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) te onderzoeken hoe de kwaliteit van de stageplaatsen objectief zou kunnen worden gemeten. Het KCE pleit voor de aanpassing van de kwaliteitscriteria en voor controles van stageplaatsen door een onafhankelijke instantie. Voor dit project werkte het KCE samen met Universiteit Antwerpen (UA) en de Université catholique de Louvain (UCL).
Na het behalen van het artsendiploma moeten kandidaat-huisartsen een driejarige opleiding volgen, die bestaat uit een theoretische universitaire opleiding en stages, grotendeels in huisartspraktijk. De kandidaat-specialisten volgen een opleiding die maximaal 6 jaar duurt. Naast een theoretische universitaire opleiding lopen zij stage onder toezicht van een arts-stagemeester.
Federale bevoegdheden op 2 niveaus
Twee federale instellingen zijn betrokken bij de organisatie van de praktische artsenopleiding. De Hoge Raad (HR) is het erkenningsorgaan van stagemeesters –en plaatsen. De voornaamste belanghebbenden, de universiteiten en de beroepsverenigingen, zijn daarin vertegenwoordigd.
Daarnaast zijn er de federale Erkenningscommissies (EC’s), die per specialisatie advies geven over het stageplan van de kandidaten en over hun aanvragen tot erkenning als specialist of huisarts. Tussen de HR en de EC’s is er weinig communicatie ivm de kwaliteit van de stageplaatsen.
Onaangepaste kwaliteitscriteria
De bestaande federale kwaliteitscriteria voor stagemeesters -en plaatsen zijn niet genoeg gekend en, vooral bij de specialisten, niet meer aangepast aan het huidige zorgsysteem. Ze hebben ook niet altijd te maken met de kwaliteit van de opleiding. Zo moet een afdeling oogheelkunde, om kandidaat-specialisten te kunnen opleiden, over 20 ziekenhuisbedden beschikken, terwijl er vandaag net wordt gestreefd naar een vermindering van het aantal bedden. De kwaliteitscriteria worden ook op erg uiteenlopende manieren geïnterpreteerd. Het gevolg is een ongelijke kwaliteit tussen de stageplaatsen, zelfs binnen dezelfde specialisatie.
Naast deze wettelijke erkenningscriteria leggen sommige universiteiten en specialisaties bijkomende criteria op. Daarbij zijn er interessante initiatieven, maar ze kunnen leiden tot moeilijke situaties. Zo is het mogelijk dat een stageplaats, erkend op basis van de federale criteria, toch niet beantwoordt aan de lokale vereisten.
Onvoldoende opleiding van stagemeesters en gebrek aan kwaliteitscontrole
Slechts een kleine minderheid van de specialisaties voorziet een opleiding van de stagemeesters om de kwaliteit van de stages te verzekeren. De opleiding van de stagemeesters van de huisartsen is het meest formeel georganiseerd door de universiteiten.
De EC’s zijn wettelijk niet bevoegd om de stageplaatsen te evalueren, dat is de taak van de HR. Toch voeren sommige EC’s controles uit als er problemen worden gemeld door een arts in opleiding. De stageplaats kan dan bezocht worden, maar dit blijft uitzonderlijk. Het gebrek aan controle door de HR zou voor een deel te wijten zijn aan onvoldoende financiële middelen.
Hoe dan ook komt de intrekking van een erkenning als stageplaats bijna nooit voor.
KCE pleit voor externe, onafhankelijke evaluatie
Het KCE pleit voor de evaluatie van de stageplaatsen door een extern, onafhankelijk en geprofessionaliseerd team. Daarnaast zouden de huidige kwaliteitscriteria moeten worden herzien en zou er moeten worden gewaakt over een correcte toepassing ervan.
Voor de ontwikkeling van de criteria kan men zich laten inspireren door buitenlandse of Belgische voorbeelden (bvb de huisartsenopleidingen). Evaluaties kunnen bestaan uit bezoeken aan stageplaatsen, regelmatige enquêtes bij artsen in opleiding en zelfevaluatie van de stagemeesters. Hiervoor zouden ook voldoende financiële middelen moeten worden vrijgemaakt.
Op deze wijze zou de HR een beter toezicht kunnen uitoefenen op de situatie en kan hij zich op de resultaten baseren om erkenningen van stagemeesters- en plaatsen al dan niet toe te kennen. Het uiteindelijke resultaat moet een verbetering zijn van de kwaliteit, de doeltreffendheid en de eenvormigheid van de opleiding van de toekomstige Belgische huisartsen en specialisten, en daardoor ook van de zorgkwaliteit voor de patiënten.
De volledige tekst van de studie is beschikbaar op de website van het KCE:
http://kce.fgov.be/index_nl.aspx?SGREF=5260&CREF=16629
Federale bevoegdheden op 2 niveaus
Twee federale instellingen zijn betrokken bij de organisatie van de praktische artsenopleiding. De Hoge Raad (HR) is het erkenningsorgaan van stagemeesters –en plaatsen. De voornaamste belanghebbenden, de universiteiten en de beroepsverenigingen, zijn daarin vertegenwoordigd.
Daarnaast zijn er de federale Erkenningscommissies (EC’s), die per specialisatie advies geven over het stageplan van de kandidaten en over hun aanvragen tot erkenning als specialist of huisarts. Tussen de HR en de EC’s is er weinig communicatie ivm de kwaliteit van de stageplaatsen.
Onaangepaste kwaliteitscriteria
De bestaande federale kwaliteitscriteria voor stagemeesters -en plaatsen zijn niet genoeg gekend en, vooral bij de specialisten, niet meer aangepast aan het huidige zorgsysteem. Ze hebben ook niet altijd te maken met de kwaliteit van de opleiding. Zo moet een afdeling oogheelkunde, om kandidaat-specialisten te kunnen opleiden, over 20 ziekenhuisbedden beschikken, terwijl er vandaag net wordt gestreefd naar een vermindering van het aantal bedden. De kwaliteitscriteria worden ook op erg uiteenlopende manieren geïnterpreteerd. Het gevolg is een ongelijke kwaliteit tussen de stageplaatsen, zelfs binnen dezelfde specialisatie.
Naast deze wettelijke erkenningscriteria leggen sommige universiteiten en specialisaties bijkomende criteria op. Daarbij zijn er interessante initiatieven, maar ze kunnen leiden tot moeilijke situaties. Zo is het mogelijk dat een stageplaats, erkend op basis van de federale criteria, toch niet beantwoordt aan de lokale vereisten.
Onvoldoende opleiding van stagemeesters en gebrek aan kwaliteitscontrole
Slechts een kleine minderheid van de specialisaties voorziet een opleiding van de stagemeesters om de kwaliteit van de stages te verzekeren. De opleiding van de stagemeesters van de huisartsen is het meest formeel georganiseerd door de universiteiten.
De EC’s zijn wettelijk niet bevoegd om de stageplaatsen te evalueren, dat is de taak van de HR. Toch voeren sommige EC’s controles uit als er problemen worden gemeld door een arts in opleiding. De stageplaats kan dan bezocht worden, maar dit blijft uitzonderlijk. Het gebrek aan controle door de HR zou voor een deel te wijten zijn aan onvoldoende financiële middelen.
Hoe dan ook komt de intrekking van een erkenning als stageplaats bijna nooit voor.
KCE pleit voor externe, onafhankelijke evaluatie
Het KCE pleit voor de evaluatie van de stageplaatsen door een extern, onafhankelijk en geprofessionaliseerd team. Daarnaast zouden de huidige kwaliteitscriteria moeten worden herzien en zou er moeten worden gewaakt over een correcte toepassing ervan.
Voor de ontwikkeling van de criteria kan men zich laten inspireren door buitenlandse of Belgische voorbeelden (bvb de huisartsenopleidingen). Evaluaties kunnen bestaan uit bezoeken aan stageplaatsen, regelmatige enquêtes bij artsen in opleiding en zelfevaluatie van de stagemeesters. Hiervoor zouden ook voldoende financiële middelen moeten worden vrijgemaakt.
Op deze wijze zou de HR een beter toezicht kunnen uitoefenen op de situatie en kan hij zich op de resultaten baseren om erkenningen van stagemeesters- en plaatsen al dan niet toe te kennen. Het uiteindelijke resultaat moet een verbetering zijn van de kwaliteit, de doeltreffendheid en de eenvormigheid van de opleiding van de toekomstige Belgische huisartsen en specialisten, en daardoor ook van de zorgkwaliteit voor de patiënten.
De volledige tekst van de studie is beschikbaar op de website van het KCE:
http://kce.fgov.be/index_nl.aspx?SGREF=5260&CREF=16629