Prof. dr. Peter Adriaenssens: "Kinderarmoede toelaten is een vorm van kinderverwaarlozing."
“Veel hangt af van de opvoeding”, zegt professor Adriaenssens. “Kinderen in armoede vertonen vaak tekenen van verwaarlozing. Arme kinderen die opgevoed worden door ouders die de gevolgen van de armoede niet kunnen compenseren, hebben veel kans dat ook hun hersenen onderontwikkeld blijven. Tot de leeftijd van zes jaar kan er ingegrepen worden en kan het proces min of meer gekeerd worden. Na die leeftijd is men aangewezen op andere vormen van remediëring en is de impact op de vorming van de hersenen minder groot.” In veel van de gezinnen die in armoede leven, hebben ouders vaak zorgen die hen verhinderen voldoende aandacht aan hun kinderen te geven. “We hebben armoede lang bekeken als een sociaal, humanitair probleem. In een beschaafde wereld accepteer je zoiets niet. Maar daarmee parkeerden we de strijd tegen armoede wel in de context van de weldoenerij. Dat liet ons een grote vrijheid over hoeveel en óf we middelen moesten besteden aan een probleem dat altijd wel zou blijven bestaan.”
Arme hersenen
Hersenonderzoek levert aan de discussie over armoede een belangrijke bijdrage omdat in de voorbije acht jaar duidelijk is geworden dat het debat rond kinderarmoede niet vrijblijvend is. Professor Adriaenssens: “De gezondheids- en welzijnsproblemen van kinderen in armoede hadden we al goed in kaart gebracht. Van meet af aan is aan het gedrag en het uiterlijk van een arm kind te zien dat het niet goed in zijn vel zit. Lange tijd hebben we dat toegeschreven aan het feit dat die kinderen niet in het beste milieu opgroeien. Maar we weten nu ook al een tijd dat het opgroeien in armoede een ernstige risicofactor is voor reële tekorten in de kwaliteit van de ontwikkeling van de hersenen. Dat heeft alles te maken met het ontbreken van stimulansen en impulsen. Een opgroeiend kind wil exploreren en nieuwe dingen leren: spelen, stappen, praten. als het brein een stelsel van netwerken is, dan zorgt die nieuwsgierigheid voor de nodige vertakkingen om de verschillende zones in onze hersenen te doen samenwerken. Maar, belangrijk is dat we nu weten dat het tegendeel ook waar is. Bij kinderen die niet gestimuleerd worden of in een stresserende omgeving leven, doet er zich een afbouw van de hersenvertakkingen voor. stresshormoon kan ons gunstig doen reageren op de kortstondige momenten dat het moet. Maar te veel stresshormoon of te weinig stimulans werkt giftig voor de hersenontwikkeling. De cellen sterven weer af. Kinderarmoede is een vorm van continue stress die voornamelijk voor de hersenen van kinderen tot vijf à zes jaar nefast is. Hun brein vertoont meer gaten.”
Prof. dr. Adriaenssens: "Armoede bij kinderen onderdrukt de capaciteit van hun hersenen, net als bij geweld. Ze krijgen het hoe langer hoe moeilijker om hun gedrag en emoties te sturen."
Professor Adriaenssens wijst op de maatschappelijke consequenties. “De beperking van de hersenontwikkeling van arme kinderen kost ons heel wat. Met de kennis waarover we vandaag beschikken, gaat het debat over kinderarmoede ons allen aan. Niemand zal protesteren als we het intellectuele potentieel van ons land willen benutten. Wel, we weten nu wat ons te doen staat. Vermijd geweld en pak kinderarmoede aan. Armoede en geweld hebben op jonge kinderen dezelfde impact. Het onderdrukt de capaciteit van hun hersenen. Ze krijgen het hoe langer hoe moeilijker bij het sturen van hun gedrag en emoties. En ze hebben hoe langer hoe meer hulp en begeleiding hebben.”
De gelaten houding over generatiearmoede veronderstelt dat kinderen uit arme gezinnen door hun opvoeding ook zelf in armoede terechtkomen. Die opvatting is volgens Adriaenssens noch respectvol, noch rechtvaardig. Omdat de kinderen zelden in staat zijn om uit de armoede te geraken, zelfs al ze willen. “De vaardigheden om uit de armoede te ontsnappen zijn al aan het begin van hun leven aangetast.”
Weinig tijd voor herstel
De mogelijkheid bestaat dat hersenen zich herstellen, maar dat kan slechts tot de leeftijd van vijf, zes jaar. “Dat is niet lang. Als je kijkt naar de investeringen, dan zie je dat er veel geld gaat naar jongeren die zich lastig gedragen in de puberteit. Maar de hersencapaciteit om gedrag te corrigeren is verminderd. De maatschappij heeft een ruim budget veil voor de zichtbare problemen met sputterende tieners, maar niet voor de toekomstige problemen. Door pasgeborenen, baby’s, peuters en kleuters van jonge ouders in de opvoeding te ondersteunen, vermijden we problemen in onze nabije toekomst.”
De simplistische conclusie zou zijn dat gelijk welk kind dat in de armoede zit, ernstige tekorten oploopt. “Dat is niet het geval”, zegt Adriaenssens stellig. “Er zijn arme kinderen die het goed doen. 30% van hen ontwikkelt zich zoals doorsneekinderen met een normale sociaal-economische status. Er is dus kwetsbaarheid, maar er bestaat ook weerbaarheid. Waarom de ene kwetsbaarder is dan de andere, heeft voor een deel een genetische oorzaak, maar ook een opvoedkundige. We kennen de verhalen van ouders die hemel en aarde hebben bewogen om hun kind uit de zorg te houden. Je hoort het geregeld: ‘We hadden het niet breed, maar er was altijd wel íets om te eten.’ De armoede heeft die gezinnen niet uit verband gespeeld. Met andere woorden, als we alle ouders, ook de zwakke, kunnen ondersteunen in hun nestvorming, dan hoeft armoede niet noodzakelijk te betekenen dat de capaciteiten van hun kinderen in de knop geknakt worden. Het is dus aan de samenleving om aan die kinderarmoedeproblematiek te verhelpen. Omdat het onze plicht is. We blijven nog te veel hangen aan de vrijwilligheid van de hulpverlening. In het geval van kinderarmoede gaat dat niet op. We moeten durven ingrijpen en aanklampen bij gezinnen waar het fout dreigt te lopen. Ik pleit niet voor een intrusief zorgmodel, wel voor aanklampende zorg. Veel heil zie ik in burgers die burgers in de wijk voorthelpen.”