Uit het onderzoek blijkt dat de jeugdrechter meestal de maatregel kan opleggen die hij wenst. Indien dat toch niet het geval is, is dat te wijten aan een gebrek aan medewerking van de minderjarige of zijn ouders, of door het niet beschikbaar zijn van het geschikte aanbod. Op basis van deze resultaten kiest Jongerenwelzijn ervoor om de capaciteit van zijn private en publieke aanbod (de gemeenschapsinstellingen) verder te versterken en gericht in te zetten.
Jongerenwelzijn ziet vier actielijnen als antwoord op de aandachtspunten uit het onderzoek:
Samenwerken rond de vraag van de jongere en de context.
Voorbeeld: de samenwerking tussen voorzieningen binnen de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptenzorg: binnenkort start een experiment rond intersectorale flexibele trajecten.
Het herstelgerichte aanbod.
Een cultuuromslag en andere positionering in de wetgeving zijn nodig om de herstelrechtelijke benadering ook voor jongeren die voor de jeugdrechter verschijnen prioritair te maken.
Gerichte diagnostiek en samenwerking binnen een integrale aanpak.
De evolutie naar een integrale jeugdhulp kadert in de beweging naar meer gerichte diagnostiek en samenwerking. Dat geldt ook voor de uitwerking van een module korte oriëntatie in de gemeenschapsinstellingen.
Creativiteit en innovatie.
Voorbeelden:
o De proeftuinen voor delinquente jongens en meisjes combineren residentiële opvang met intensieve contextbegeleiding.
o De gemeenschapsinstellingen zetten sterk in op de modulering van het aanbod en een contextgerichte benadering.
o Projecten om de uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen te versnellen – bv. YAR (Youth at Risk) Vlaanderen en NPT (Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer) – leggen positieve resultaten voor.
Het onderzoek benadrukt de noodzaak van structureel overleg met de jeugdparketten en de jeugdrechters om tot een gezamenlijk en transparant beleid te komen. Zo wijst het rapport op grote regionale verschillen in aanpak en aanbod. Dat overleg moet leiden tot goede praktijken om deze verder uit te breiden. Ook de Staten-Generaal voor Jeugdhulp kwam eerder tot deze aanbeveling.
De signalen van de jeugdrechters inzake een overbelasting van het systeem – zowel door een tekort aan het juiste, gewenste aanbod als door gebreken in de organisatie van de hulpverlening (gebrek aan diagnostische middelen, overspecialisatie van bepaalde diensten ...) – moeten gekoppeld worden aan de recente ontwikkelingen binnen een vernieuwde jeugdhulp. Jongeren worden nog te vaak naar de gesloten jeugdinstellingen verwezen. Ook de onderzoekers wijzen op het feit dat jongeren niet altijd terechtkomen op de meest geschikte plaats.
Voor jongeren in een problematische leefsituatie met een complexe problematiek moet nauw overleg zorgen voor de meest geschikte oplossing voor de betrokken jongere en zijn context, en voor een optimale benutting van de bestaande capaciteit.
Jongerenwelzijn neemt de bevindingen uit het onderzoek mee in de verdere uittekening van zijn beleid, onder meer in de opmaak van het groenboek staatshervorming, bij de verdere uitvoering van de aanbevelingen uit de Staten-Generaal voor de Jeugdhulp en bij de ontwikkelingen binnen de Integrale Jeugdhulp.