Bètablokkers die voorgeschreven worden voor de behandeling van hypertensie zorgen niet voor een afname van het risico om colorectaal kanker te krijgen. Onderzoekers van het Deutsches Krebsforschungszentrum in Heidelberg vegen in een online publicatie in Cancer de heersende opvatting van tafel. Het idee over de preventieve werking van bètablokkers in het ontstaan van colorectaalkanker kwam voort uit dierexperimenteel- en laboratoriumonderzoek. Noradrenaline stimuleert de groei en verspreiding van kankercellen. Bètablokkers remmen de werking van noradrenaline en zouden dus antitumoreigenschappen hebben. Maar de resultaten van onderzoek tot nu toe was inconsistent.
Grondig
In het Deutsches Krebsforschungszentrum ging dr. Michael Hoffmeister grondig te werk. Onder zijn leiding is een case-control studie uitgevoerd waarbij tussen 2003 en 2007 persoonlijke interviews zijn afgenomen 1762 patiënten met colorectaal kanker en 1708 patiënten zonder kanker (DACHS-studie) . De aanvankelijke uitkomsten zijn gecorrigeerd voor allerlei confounders die een verband tussen bètablokkergebruik en darmkanker kunnen beïnvloeden, zoals roken en lichaamsgewicht. Eerder onderzoek hield daar geen rekening mee.
Geen verband
Hoffmeister zag geen preventieve werking van bètablokkers. Ook als hij onderscheid maakte in de duur van het medicijngebruik, onderverdeeld naar verschillende soorten bètablokkers, trof hij geen verband. Evenmin bij de verschillende actieve ingrediënten (metroprolol, bisoprolol, carvedilol en atenolol) of bij onderscheid naar de plek in de darm waar de tumor was ontstaan of het stadium van de kanker. In tegendeel, hij trof een positieve associatie bij langdurig bètablokkergebruik en stadium IV colorectaal kanker.
Op grond van zijn onderzoek kan Hoffmeister niet langer de hypothese ondersteunen dat bij gebruik van bètablokkers de kans op colorectaal kanker afneemt.
In het Deutsches Krebsforschungszentrum ging dr. Michael Hoffmeister grondig te werk. Onder zijn leiding is een case-control studie uitgevoerd waarbij tussen 2003 en 2007 persoonlijke interviews zijn afgenomen 1762 patiënten met colorectaal kanker en 1708 patiënten zonder kanker (DACHS-studie) . De aanvankelijke uitkomsten zijn gecorrigeerd voor allerlei confounders die een verband tussen bètablokkergebruik en darmkanker kunnen beïnvloeden, zoals roken en lichaamsgewicht. Eerder onderzoek hield daar geen rekening mee.
Geen verband
Hoffmeister zag geen preventieve werking van bètablokkers. Ook als hij onderscheid maakte in de duur van het medicijngebruik, onderverdeeld naar verschillende soorten bètablokkers, trof hij geen verband. Evenmin bij de verschillende actieve ingrediënten (metroprolol, bisoprolol, carvedilol en atenolol) of bij onderscheid naar de plek in de darm waar de tumor was ontstaan of het stadium van de kanker. In tegendeel, hij trof een positieve associatie bij langdurig bètablokkergebruik en stadium IV colorectaal kanker.
Op grond van zijn onderzoek kan Hoffmeister niet langer de hypothese ondersteunen dat bij gebruik van bètablokkers de kans op colorectaal kanker afneemt.