Bij een op de drie van de kinderen die in 2001 overleden in Nederland, was het tijdstip van het overlijden vervroegd door medisch ingrijpen. De behandeling stopzetten en pijnstillers met levensverkortend neveneffect toedienen, kwamen vrij veel voor. Euthanasie was zeldzaam.
Twee studies van de Universiteit van Rotterdam daarover verschenen gisteren in de Archives of Pediatric & adolescent Medicine van de American Medical Association. De eerste vertrok van een steekproef van 129 uit de 619 kinderen (1-17 jaar) die overleden in Nederland in 2001. De tweede stoelt op een bevraging van 63 gespecialiseerde artsen uit kinderafdelingen van Nederlandse ziekenhuizen over samen 76 sterfgevallen.
De onderzoeken hadden plaats kort voor Nederland zijn euthanasiewet uitbreidde tot 12-18-jarige kinderen; het onderzoek kan voor Nederland licht verouderd zijn; in Vlaanderen is de toestand nog altijd vergelijkbaar.
De cijfers. Ruim 40 procent van deze kinderen overleed plots en onverwacht zodat het tijdstip niet medisch beïnvloedbaar was.
In ruim 20 procent van de gevallen was het overlijden niet plots, maar werd het tijdstip ook niet beïnvloed door een medische beslissing.
In ruim een derde van de gevallen (37 procent theoretisch, maar de steekproef is te klein voor precieze cijfers) werd een medische beslissing genomen die het leven van het kind vermoedelijk of zeker verkortte.
De behandeling stoppen, komt frequenter voor dan de toediening van pijnstillers die het leven (kunnen) verkorten.
Zeldzaam (3 procent) is de toediening van direct-levensbeëindigende middelen: ,,echte'' euthanasie (die per definitie gebeurt op vraag van de betrokkene: 0,7 procent), en levensbeëindiging zónder verzoek van de betrokkene (2,0 procent). Voor Nederland gaat het om 15 euthanasie- of verwante gevallen per jaar; voor België mogen er dan 10 per jaar verwacht worden.
België discussieert over een uitbreiding van de euthanasiewet tot kinderen en dementen. Deze studies versterken de vraag naar een ruimere regelgeving over alle beslissingen over het levenseinde, en niet alleen maar over euthanasie in de strikte zin.
De cijfers zijn niet identiek maar wel vergelijkbaar met degene die bekomen werden in het vroegere onderzoek over levenseinde-beslissingen bij volwassenen en bij erg jonge kinderen (0-1 jaar). Bij die laatsten kwamen de niet-behandelbeslissingen en uitdrukkelijke levensbeëindiging vaker voor, meldt Luc Deliens (vub), auteur van studies over beide groepen.
De dieptebevraging van de 63 Nederlandse artsen leert dat de helft van hen al een vraag gekregen heeft naar levensbeëindiging bij kinderen, 15 procent van het kind zelf.
De onderzoeken hadden plaats kort voor Nederland zijn euthanasiewet uitbreidde tot 12-18-jarige kinderen; het onderzoek kan voor Nederland licht verouderd zijn; in Vlaanderen is de toestand nog altijd vergelijkbaar.
De cijfers. Ruim 40 procent van deze kinderen overleed plots en onverwacht zodat het tijdstip niet medisch beïnvloedbaar was.
In ruim 20 procent van de gevallen was het overlijden niet plots, maar werd het tijdstip ook niet beïnvloed door een medische beslissing.
In ruim een derde van de gevallen (37 procent theoretisch, maar de steekproef is te klein voor precieze cijfers) werd een medische beslissing genomen die het leven van het kind vermoedelijk of zeker verkortte.
De behandeling stoppen, komt frequenter voor dan de toediening van pijnstillers die het leven (kunnen) verkorten.
Zeldzaam (3 procent) is de toediening van direct-levensbeëindigende middelen: ,,echte'' euthanasie (die per definitie gebeurt op vraag van de betrokkene: 0,7 procent), en levensbeëindiging zónder verzoek van de betrokkene (2,0 procent). Voor Nederland gaat het om 15 euthanasie- of verwante gevallen per jaar; voor België mogen er dan 10 per jaar verwacht worden.
België discussieert over een uitbreiding van de euthanasiewet tot kinderen en dementen. Deze studies versterken de vraag naar een ruimere regelgeving over alle beslissingen over het levenseinde, en niet alleen maar over euthanasie in de strikte zin.
De cijfers zijn niet identiek maar wel vergelijkbaar met degene die bekomen werden in het vroegere onderzoek over levenseinde-beslissingen bij volwassenen en bij erg jonge kinderen (0-1 jaar). Bij die laatsten kwamen de niet-behandelbeslissingen en uitdrukkelijke levensbeëindiging vaker voor, meldt Luc Deliens (vub), auteur van studies over beide groepen.
De dieptebevraging van de 63 Nederlandse artsen leert dat de helft van hen al een vraag gekregen heeft naar levensbeëindiging bij kinderen, 15 procent van het kind zelf.