Kleinere gezinnen zijn een belangrijke verklaring voor de gestage stijging van de intelligentie, zoals gemeten op IQ-testen. Dit blijkt een analyse van de gezinsgrootte van Noorse recruten en hun intelligentie, die vanaf het geboortejaar 1938 bekend zijn (Intelligence mei/juni).
Daarmee is gezinsgrootte een belangrijke nieuwe verklaring van de curieuze stijging van het gemiddelde IQ met zo’n 10 à 20 punten per generatie. De gemeten toename verschilt per land. Andere verklaringen zijn: betere voeding, meer onderwijs, en de aanpassing van onderwijs en speelgoed aan wat de IQ-test meet, zoals omgang met abstracte cirkels en vierkanten. De gestage stijging (die overigens de laatste jaren lijkt te verminderen) viel nooit op omdat het gemiddelde IQ bij iedere nieuwe versie van een test weer op 100 wordt gesteld. Totdat in de jaren tachtig de Nieuw-Zeelandse politicoloog James Flynn de voortdurende aanpassingen ging analyseren. Naar hem heet de stijging het Flynn-effect. Hij berekende dat wie honderd jaar geleden bij de 5% beste scoorders op een IQ-test hoorde nu onder de 5% slechtste zou vallen.
Het was al bekend dat kinderen uit grote gezinnen gemiddeld een lager IQ hebben dan kinderen uit kleinere gezinnen. Waarschijnlijk speelt daarin de aandacht en het beschikbare (school)geld van de ouders een rol. Het effect valt vooral op bij gezinnen groter dan drie kinderen. Wie vijf broers of zussen heeft, levert gemiddeld zo’n zes IQ-punten in op iemand uit een gezin dat drie of minder kinderen telt. Er zijn aanwijzingen dat ook geboortevolgorde effect zou hebben op IQ (de oudste het slimst) maar op die onderzoeken is erg veel kritiek gekomen.
Onderzoekers van het Noorse nationale instituut voor volksgezondheid en de universiteit van Oslo hebben nu gevonden dat in Noorwegen de daling van de gezinsgrootte bijna gelijke tred houdt met de stijging van de intelligentie. Opvallend genoeg verandert er in de loop der jaren niet zo veel in het percentage gezinnen met één kind (het neemt zelfs iets af), maar het aandeel twee- en driekindsgezinnen neemt toe van allebei 22% in het cohort 1938 (keuring ca 1958) tot 36% in het geboortecohort 1983 (keuring ca 2003). Het aandeel zeskindsgezinnen daalt van 20% in het cohort 1938 tot 3% in cohort 2003.
Het aantal tweekindsgezinnen piekte rond het cohort van 1975 (keuring ca 1995) zelfs met 42%, net als de gemiddelde intelligentiescore van de recruten. Noorwegen is een van de landen waar het Flynn effect lijkt te zijn uitgewerkt: het IQ neemt sinds die tijd eerder af dan toe.
Het effect van gezinsgrootte is verbluffend geïllustreerd in een grafiek waarin de cohorten van na 1938 teruggerekend worden naar de gezinsgrootte in dat jaar. De echte IQ-scores stijgen flink tussen het cohort 1938 en het cohort 1975 – met ongeveer 8 IQ-punten in totaal. Maar de lijn waarbij de gezinsgrootte constant is gehouden, komt nauwelijks van de grond: twee IQ punten stijging tussen cohort 1938 en cohort 1975. De stijging in die periode zou dus bijna helemaal door de veranderde gezinsgrootte zijn veroorzaakt. Nader onderzoek moet uitwijzen of dit verband ook bestaat in andere landen, zoals Kenia waar het Flynn-effect onlangs ook is aangetoond.
Het was al bekend dat kinderen uit grote gezinnen gemiddeld een lager IQ hebben dan kinderen uit kleinere gezinnen. Waarschijnlijk speelt daarin de aandacht en het beschikbare (school)geld van de ouders een rol. Het effect valt vooral op bij gezinnen groter dan drie kinderen. Wie vijf broers of zussen heeft, levert gemiddeld zo’n zes IQ-punten in op iemand uit een gezin dat drie of minder kinderen telt. Er zijn aanwijzingen dat ook geboortevolgorde effect zou hebben op IQ (de oudste het slimst) maar op die onderzoeken is erg veel kritiek gekomen.
Onderzoekers van het Noorse nationale instituut voor volksgezondheid en de universiteit van Oslo hebben nu gevonden dat in Noorwegen de daling van de gezinsgrootte bijna gelijke tred houdt met de stijging van de intelligentie. Opvallend genoeg verandert er in de loop der jaren niet zo veel in het percentage gezinnen met één kind (het neemt zelfs iets af), maar het aandeel twee- en driekindsgezinnen neemt toe van allebei 22% in het cohort 1938 (keuring ca 1958) tot 36% in het geboortecohort 1983 (keuring ca 2003). Het aandeel zeskindsgezinnen daalt van 20% in het cohort 1938 tot 3% in cohort 2003.
Het aantal tweekindsgezinnen piekte rond het cohort van 1975 (keuring ca 1995) zelfs met 42%, net als de gemiddelde intelligentiescore van de recruten. Noorwegen is een van de landen waar het Flynn effect lijkt te zijn uitgewerkt: het IQ neemt sinds die tijd eerder af dan toe.
Het effect van gezinsgrootte is verbluffend geïllustreerd in een grafiek waarin de cohorten van na 1938 teruggerekend worden naar de gezinsgrootte in dat jaar. De echte IQ-scores stijgen flink tussen het cohort 1938 en het cohort 1975 – met ongeveer 8 IQ-punten in totaal. Maar de lijn waarbij de gezinsgrootte constant is gehouden, komt nauwelijks van de grond: twee IQ punten stijging tussen cohort 1938 en cohort 1975. De stijging in die periode zou dus bijna helemaal door de veranderde gezinsgrootte zijn veroorzaakt. Nader onderzoek moet uitwijzen of dit verband ook bestaat in andere landen, zoals Kenia waar het Flynn-effect onlangs ook is aangetoond.