Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) onderzocht het nut van een draagbaar apparaat om de stollingswaarde van het bloed te meten. Bij de patiënten die zelf het apparaat gebruiken wordt een vermindering van het aantal bloedvatincidenten vastgesteld. Bij degenen die daarbij ook hun medicatiedosis kunnen aanpassen daalt ook het sterftecijfer. Bij dit gebruik van de meter verminderen de kosten voor patiënt (als het RIZIV terugbetaalt) en gemeenschap, maar het aantal patiënten dat het apparaat zelf kan gebruiken is waarschijnlijk beperkt. Het KCE raadt aan om bij gebruik door de patiënt terugbetaling te overwegen. Er bestaat momenteel onvoldoende sterk bewijs om het gebruik van de apparaten door de huisartsen of de antistollingsklinieken aan te raden.
In België nemen meer dan 100.000 mensen antistollingsmedicatie, meestal gedurende zeer lange periodes of zelfs levenslang. Het gaat om mensen met een verhoogde kans op beroerte, longembolie, trombose en bepaalde hartpatiënten. De behandeling doet hun levensverwachting toenemen en vermindert het risico op bloedklonters.
voeding en de inname van andere geneesmiddelen kunnen de antistolling beïnvloeden. Daarom moet de dosis van de medicatie regelmatig aangepast worden. In de huidige zorg wordt minstens een keer per maand bij de patiënt door de huisarts bloed geprikt. Het bloedstaal wordt onderzocht in een laboratorium, dat de stollingswaarde dan meedeelt aan de huisarts. Deze past dan, indien nodig, de dosis aan.
Vandaag bestaan er ook draagbare apparaten voor een meting ter plaatse , om het even waar de patiënt zich bevindt (vandaar de Engelse benaming ‘Point of Care’ of POC). Daarmee kan men de stollingswaarde met behulp van een druppel bloed onmiddellijk bepalen, zonder tussenkomst van een laboratorium en met minder pijn en ongemak. De patiënt kan het POC-apparaat thuis gebruiken en de dosis zelf aanpassen (patiëntzelfmanagement) of de dosis door een professionele zorgverlener laten aanpassen (patiëntzelfcontrole). Het apparaat kan ook door een huisarts of in een antistollingskliniek worden gebruikt. De kostprijs van een POC-meter bedraagt ongeveer 1000€. Momenteel wordt de meter niet door het riziv terugbetaald.
Incidenten en sterftecijfer dalen bij zelfmanagement
Het KCE stelde vast dat bij zelfmanagement het aantal bloedvatincidenten en het sterftecijfer daalt. Er komt echter maar een klein aantal patiënten met de vereiste fysische en cognitieve bekwaamheden in aanmerking voor deze methode. Hun aantal wordt geschat op 14% (cijfers van Verenigd Koninkrijk) tot 24% (cijfers van Canada) van het totale aantal patiënten. Zelfcontrole vermindert ook het aantal incidenten, maar niet het sterftecijfer. De twee methoden, en dan vooral zelfmanagement, zijn ook goedkoper voor patiënt (bij terugbetaling door het riziv) en gemeenschap dan de klassieke zorg,. De besparingen zijn wel minder groot als de patiënt zijn huisartsbezoeken handhaaft, ofschoon hij zelf over een meter beschikt.
Momenteel geen bewijzen bij gebruik door huisarts en antistollingsklinieken
Het is niet bewezen dat het gebruik van het apparaat door huisarts en antistollingsklinieken een invloed heeft op het aantal bloedvatincidenten en het sterftecijfer. De kosten hangen af van het aantal patiënten, het aantal testen per patiënt, enz.
KCE aanbevelingen
Het KCE pleit ervoor om de opvolging van antistollingstherapie te richten op patiëntmanagement, indien mogelijk, of minstens op zelfcontrole. Het raadt aan om bij de twee methodes terugbetaling te overwegen van patiënttraining, het apparaat, strips, kwaliteitscontrole en advies van een professionele zorgverlener.
Daarnaast beveelt het KCE aan om een pilootstudie op te starten. In die studie zouden de criteria moeten worden bepaald voor de selectie en de opleiding van de patiënten voor zelfmanagement en zelfcontrole en zouden de reële kosten moeten worden berekend. De patiënt zou alleszins moeten worden geselecteerd op basis van zijn bereidwilligheid en bekwaamheid en training zou verplicht moeten worden. Bijstand moet beschikbaar zijn voor het oplossen van problemen of om de doses aan te passen. Kwaliteitscontrole van de apparaten is nodig.
Voor het gebruik van POC-apparaten door een huisarts of in een antistollingskliniek is er momenteel onvoldoende sterk bewijs om het gebruik ervan aan te raden.
Deze aanbevelingen moeten worden herzien als nieuwe antistollingsmedicatie de referentiebehandeling wordt en bloedcontroles overbodig maakt.
De volledige tekst van de studie is beschikbaar op de website van het KCE: http://kce.fgov.be (rubriek publicaties) onder de referentie KCE Reports vol.117A.
voeding en de inname van andere geneesmiddelen kunnen de antistolling beïnvloeden. Daarom moet de dosis van de medicatie regelmatig aangepast worden. In de huidige zorg wordt minstens een keer per maand bij de patiënt door de huisarts bloed geprikt. Het bloedstaal wordt onderzocht in een laboratorium, dat de stollingswaarde dan meedeelt aan de huisarts. Deze past dan, indien nodig, de dosis aan.
Vandaag bestaan er ook draagbare apparaten voor een meting ter plaatse , om het even waar de patiënt zich bevindt (vandaar de Engelse benaming ‘Point of Care’ of POC). Daarmee kan men de stollingswaarde met behulp van een druppel bloed onmiddellijk bepalen, zonder tussenkomst van een laboratorium en met minder pijn en ongemak. De patiënt kan het POC-apparaat thuis gebruiken en de dosis zelf aanpassen (patiëntzelfmanagement) of de dosis door een professionele zorgverlener laten aanpassen (patiëntzelfcontrole). Het apparaat kan ook door een huisarts of in een antistollingskliniek worden gebruikt. De kostprijs van een POC-meter bedraagt ongeveer 1000€. Momenteel wordt de meter niet door het riziv terugbetaald.
Incidenten en sterftecijfer dalen bij zelfmanagement
Het KCE stelde vast dat bij zelfmanagement het aantal bloedvatincidenten en het sterftecijfer daalt. Er komt echter maar een klein aantal patiënten met de vereiste fysische en cognitieve bekwaamheden in aanmerking voor deze methode. Hun aantal wordt geschat op 14% (cijfers van Verenigd Koninkrijk) tot 24% (cijfers van Canada) van het totale aantal patiënten. Zelfcontrole vermindert ook het aantal incidenten, maar niet het sterftecijfer. De twee methoden, en dan vooral zelfmanagement, zijn ook goedkoper voor patiënt (bij terugbetaling door het riziv) en gemeenschap dan de klassieke zorg,. De besparingen zijn wel minder groot als de patiënt zijn huisartsbezoeken handhaaft, ofschoon hij zelf over een meter beschikt.
Momenteel geen bewijzen bij gebruik door huisarts en antistollingsklinieken
Het is niet bewezen dat het gebruik van het apparaat door huisarts en antistollingsklinieken een invloed heeft op het aantal bloedvatincidenten en het sterftecijfer. De kosten hangen af van het aantal patiënten, het aantal testen per patiënt, enz.
KCE aanbevelingen
Het KCE pleit ervoor om de opvolging van antistollingstherapie te richten op patiëntmanagement, indien mogelijk, of minstens op zelfcontrole. Het raadt aan om bij de twee methodes terugbetaling te overwegen van patiënttraining, het apparaat, strips, kwaliteitscontrole en advies van een professionele zorgverlener.
Daarnaast beveelt het KCE aan om een pilootstudie op te starten. In die studie zouden de criteria moeten worden bepaald voor de selectie en de opleiding van de patiënten voor zelfmanagement en zelfcontrole en zouden de reële kosten moeten worden berekend. De patiënt zou alleszins moeten worden geselecteerd op basis van zijn bereidwilligheid en bekwaamheid en training zou verplicht moeten worden. Bijstand moet beschikbaar zijn voor het oplossen van problemen of om de doses aan te passen. Kwaliteitscontrole van de apparaten is nodig.
Voor het gebruik van POC-apparaten door een huisarts of in een antistollingskliniek is er momenteel onvoldoende sterk bewijs om het gebruik ervan aan te raden.
Deze aanbevelingen moeten worden herzien als nieuwe antistollingsmedicatie de referentiebehandeling wordt en bloedcontroles overbodig maakt.
De volledige tekst van de studie is beschikbaar op de website van het KCE: http://kce.fgov.be (rubriek publicaties) onder de referentie KCE Reports vol.117A.