Steeds minder perinatale sterfte

Uit het jaarrapport 2009 van het Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie (SPE) blijkt dat de perinatale sterfte vorig jaar slechts 5,8‰ bedroeg. Het is het laagste cijfer dat ooit in Vlaanderen werd geregistreerd.
1. Het aantal geboortes stabiliseert zich op het 2e hoogste cijfer sinds 1996
Zonder daarom te spreken van een echte terugval is 2009 met zijn 68.774 geboorten, het op 1 na meest vruchtbare jaar sinds de volledige registratie in 1996 (en ook sinds de start van de registratie in 1991). Vanaf de 2de helft van het jaar zagen we een daling optreden. Hier is mogelijk een verband met de economische crisis van oktober 2008. De meeste kinderen worden geboren in de provincie Antwerpen, gevolgd door Oost-Vlaanderen. Dat zijn niet toevallig de provincies met het grootste aantal allochtone vrouwen in de vruchtbare leeftijd.

2. De leeftijd van de moeder bij verlossing neemt een fractie toe
De gemiddelde leeftijd van de moeder bedraagt 28,2 jaar voor een eerste bevalling. Dit is het hoogste ooit. Voor meerbarende vrouwen is de gemiddelde leeftijd 31,1 jaar. Dit is al 3 jaar gelijk. Het aantal bevallingen is voor het 2e opeenvolgende jaar hoger bij 40+'ers (1.451 = 2,1%) dan bij tieners (1.348 = 2,0%).

3. 1 vrouw op de 18 zwanger na medisch begeleide bevruchting
De medisch begeleide bevruchting stagneert tegenover vorig jaar, maar blijft hoog. Bij medisch begeleide bevruchting ontstaat zwangerschap na ofwel hormoonstimulatie van de ovaria (39%), na ivf (36%) of na icsi (25%). Met 1.209 tweelingen (1,79%) hebben we - op vorig jaar na - het hoogste absolute aantal sinds 1987. De meeste tweelingen ontstaan nog steeds spontaan (60,5%). Maar de perinatale sterfte bij tweelingen ligt driemaal hoger dan bij eenlingen.

4. Inductie van de arbeid en episiotomie bij bevalling: dalende trend zet zich voort
Deze trend startte in 2001. Toen beviel 30,7% van de Vlaamse zwangere vrouwen na inductie van de baring. In 2009 beviel 24,2% na inductie. De spreiding (13,1% - 38,3%) tussen de klinieken is niet meer zo groot als vroeger (15% – 53% in 1996). Eenzelfde verhaal voor de episiotomie: 68,2% in 2001 en dan, jaar na jaar, een daling tot 55,1% in 2009. Dit is een goede evolutie al blijven het nog steeds hoge percentages.

5. Weer subtiele daling van het aanal sectio's: 2de keer in 23 jaar
De flirt met de 20% is weer wat verderaf. In 2009 beviel 19,1% (- 0,4% tov 2008) met de keizersnede. Stilaan kunnen we zeggen dat er een plateaufase is ingetreden. De voorbije 5 jaar (‘05-‘09) steeg het sectiopercentage met 0,8, de 5 jaar daarvoor (‘98-‘03) met 3,2%, 4 keer meer dus. De primipare moeder met een voldragen baby in stuitligging loopt de grootste kans op een keizersnede (97,3%). De multipare moeder, die voordien enkel vaginaal werd verlost, loopt de laagste kans (3,3%).

6. Frequentie van vroeggeboorte en laag geboortegewicht onveranderd
Zowel laag geboortegewicht als vroeggeboorte zijn sinds 2000 bijna ongewijzigd gebleven. En dat is goed want prematuriteit en laaggeboortegewicht zijn verantwoordelijk voor ¾ van de perinatale sterfte. In 2000 zowel als in 2009 werd 6,8% van de baby's geboren met een gewicht van minder dan 2.500 gram. In het voorbije decennium is het percentage baby's van minder dan 1.500 gram 1,1% gebleven. Het percentage preterm geboren baby's (< 37 weken) bedroeg zowel in 2000 als in 2009 7,2%.

7. Ernstige aangeboren afwijkingen
In Vlaanderen wordt 1 baby op de 125 geboren met een ernstige afwijking, een onderschatting. Hartafwijkingen komen het vaakst voor. De wijdverspreide prenatale opsporing zorgt voor een daling van het aantal pasgeboren baby's met trisomie 21, namelijk 41 gevallen. Zonder screenen verwachten we een 100-tal gevallen. Een meer systematische prenatale opsporing kan voor een verdere daling zorgen. aangeboren misvormingen is de belangrijkste soloreden van perinatale sterfte.

8. Perinataal sterftecijfer in Vlaanderen blijft laag en bedraagt nu 1 op de 175
De vroeg-neonatale sterfte is met 1,6 promille nog nooit zo laag geweest. De foetale sterfte bedraagt 72% en de vroeg-neonatale 28% van de totale perinatale sterfte. Een pasgeborene die minder dan 1 kg weegt en/of geen 28 weken oud is heeft slechts één kans op twee om te overleven. Tussen 1.000 en 1.500 g overleven 7 baby's op de 8. Bereikt een levend geboren baby de leeftijd van 37 weken en overstijgt hij/zij de 2,5 kg bij geboorte dan zal slechts 1 op de 2.000 overlijden binnen de eerste week.

9. De zuigelingensterfte bedraagt het dubbele van de vroeg-neonatale sterfte
De zuigelingensterfte wordt gedefinieerd als een levend geboren baby die binnen het eerste levensjaar overlijdt. In 2008 (cijfers voor 2009 kennen we pas eind 2010) bedroeg de zuigelingensterfte (1/256) het dubbele van de vroeg- neonatale sterfte (1/500). Op de totale zuigelingensterfte zal de helft de eerste week overlijden, twee derde de eerste maand en nog eens een derde vanaf de 2de maand tot het einde van het jaar.

10. 4 vrouwen lieten het leven in het kraambed
Waarvan 3 met een voldragen zwangerschap en 3 na keizersnede. Vruchtwaterembolie (=de meest frequente oorzaak -13X- van moedersterfte in Vlaanderen sinds het begin van onze registratie in 1987), een acute leververvetting (AFLP), pneunomie-sepsis-ARDS, en uturusruptuur waren de oorzaken.

Meer info
Als u geïnteresseerd bent in perinatale epidemiologie en meer gedetailleerde cijfers zoekt, kunt u de volledige jaarrapporten van het SPE raadplegen. Daarin wordt dieper ingegaan op de evolutie van de verschillende indicatoren in verband met pasgeborenen en kersverse moeders.
05 jul 2010 09u38
zie ook rubriek