Dyslectici hebben niet meer moeite met pseudowoorden dan normale lezers

De theorie dat dyslectici in verhouding meer moeite zouden hebben met het lezen van pseudowoorden dan gewone lezers, klopt niet. Dat concludeert professor Wim Van den Broeck van de Vrije Universiteit Brussel uit twee grootschalige studies. De leesproblemen variëren naargelang de leeftijd en het leesniveau van de lezer, en zijn dan ook eerder een gevolg van normale verschillen in ontwikkeling dan een kenmerk van een leesstoornis.
Totnogtoe gingen wetenschappers ervan uit dat problemen met het lezen van pseudowoorden een typische aanwijzing vormen voor dyslexie. De fonologische aspecten van het lezen zouden in verhouding immers een stuk moeilijker zijn voor mensen met een leesprobleem dan voor gewone lezers. De idee hierachter is dat pseudowoorden enkel gelezen kunnen worden door grafemen of grafemenclusters om te zetten in hun fonologische evenknie. Volgens de redenering zouden problemen met het lezen van pseudowoorden een duidelijk bewijs zijn van een fonologische storing.

ontwikkelingspsycholoog Wim Van den Broeck van de Vrije Universiteit Brussel weerlegt deze theorie aan de hand van twee grootschalige studies die hij samen met enkele collega’s van de K.U.Leuven en de Universiteit van Groningen uitvoerde.

De eerste studie toont aan dat de problemen met het lezen van nonsenswoorden variëren naargelang de leeftijd en het leesniveau van de lezer, en dat ze niet typisch zijn voor mensen met dyslexie. Uit de tweede studie blijkt bovendien dat moeilijkheden met het lezen van pseudowoorden in grote mate afhangen van de gevoeligheid van de leestest voor leeftijdsgebonden verschillen in woordkennis tussen problematische en jongere gewone lezers die zo geselecteerd werden dat ze eenzelfde leesniveau hebben dan de zwakke lezers.

Deze verschillen vertonen een normale ontwikkelingscurve: naarmate men ouder wordt, wordt het lezen van woorden bepaald door hogere niveaus van woordspecifieke kennis. Ondanks hun leesproblemen hebben oudere, dyslectische lezers een betere beheersing van semantiek, woordfonologie en spelling van de woorden die typisch zijn voor de woordenschat van hun generatie in vergelijking met jongere normale lezers. De vaststelling dat ook normale lezers meer problemen hadden met het lezen van nonsenswoorden dan goede jongere lezers met hetzelfde woordleesniveau, staaft deze theorie.

Volgens de onderzoekers vormen problemen met het lezen van nonsenswoorden dan ook geen kenmerk van een leesstoornis, maar zijn ze eerder het gevolg van normale verschillen in ontwikkeling. Een gelijklopende score op de leestest is dan ook deels het resultaat van een verschillende bagage. Deze theorie biedt een nieuwe verklaring voor problemen met het lezen van nonsenswoorden, en staat in schril contrast met de gangbare opvatting dat dergelijke problemen een typisch kenmerk zijn voor leesstoornissen. De hypothese dat dyslectici een fonologisch gebrek zouden hebben, wordt hiermee echter niet op losse schroeven gezet, benadrukken de onderzoekers nog, omdat fonologische verwerking ook bij het lezen van woorden essentieel is. In een pas gepresenteerd onderzoek op een internationaal congres te Berlijn, kon Wim Van den Broeck samen met Astrid Geudens (Lessius hogeschool) aantonen dat ook via een nieuwe en krachtigere onderzoeksmethode dyslectische lezers naar verhouding geen specifiek probleem hebben met het lezen van pseudowoorden.

Referentie
Van den Broeck W., Geudens A., Van den Bos K. The Nonword-Reading Deficit of Disabled Readers: A Developmental Interpretation. Developmental Psychology 2010, Vol. 46, No. 3, 717-734

Van den Broeck, W. & Geudens, A. (2010). Poor nonword-reading is not characteristic for disabled reading: An empirical study using an alternative matching methodology. Society for the Scientific Study of Reading. Berlijn.
05 aug 2010 09u31