Nieuw advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek over transplanteren van organen

Advies nr. 50 van 9 mei 2011 van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek betreffende bepaalde ethische aspecten van de wijzigingen door de wet van 25 februari 2007 aangebracht aan de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen. Het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, het officiële adviesorgaan inzake bioethische kwesties in ons land, bracht zopas zijn 50e advies uit. Dit advies beantwoordt de vragen in verband met de ethische aspecten van een aantal bepalingen uit de Belgische wetgeving op het wegnemen van organen die mevr. L. Onkelinx, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, op 12 februari 2010 voorlegde aan het Comité.
De eerste vraag luidt: “Is het ethisch verantwoord dat het wegnemen van organen die niet regenereren of het wegnemen van organen dat ernstige gevolgen kan hebben voor de donor, kunnen worden uitgevoerd op levende, meerderjarige personen die wegens hun geestestoestand niet bij machte zijn hun wil te uiten, voor zover een wettelijk bevoegde persoon hiertoe de toestemming verleent?”.

Het antwoord van het Comité hierop is ondubbelzinnig: alle leden van het Comité verwerpen vanuit ethisch oogpunt de huidige wettelijke bepalingen betreffende de wegneming van organen bij levende, meerderjarige personen die wegens hun geestestoestand niet bij machte zijn hun wil te uiten, aangezien deze wegneming mogelijk wordt gemaakt, zelfs indien dit de donor blootstelt aan een ernstig gezondheidsrisico.

De verdere standpunten kunnen worden onderverdeeld in twee posities: een eerste die meent dat de enige ethisch aanvaardbare positie t.a.v. orgaanwegneming bij levende, niet wilsbekwame personen die is van een absoluut en onvoorwaardelijk verbod en een tweede die meent dat orgaanwegneming bij levende meerderjarige wilsonbekwamen enkel uitzonderlijk toegelaten mag worden indien aan een hele reeks bijkomende voorwaarden is voldaan. Eén ervan is dat de gevolgen van niet-wegnemen veel nefaster moeten zijn dan de aantasting van de lichamelijke integriteit van de donor, wat enkel het geval kan zijn indien er een zeer hechte band bestaat tussen de donor en de recipiënt.

De tweede vraag luidt: “Is het, in het geval dat de wegneming normalerwijze geen ernstige gevolgen heeft voor de donor én het gaat om organen die kunnen regenereren én het orgaan bestemd is voor transplantatie bij een broer of zuster, ethisch verantwoord dat het wegnemen van organen mogelijk is bij een minderjarige, en meer specifiek bij een minderjarige die wegens zijn geestestoestand niet in staat is zijn wil uit te drukken, voor zover de ouders of de voogd hiertoe de toestemming verlenen?”

Sommige leden van het Comité pleiten ervoor om hier enkel de wegneming van beenmerg toe te staan, omwille van het feit dat beenmerg regenereerbaar is, en dit slechts mits naleving van een aantal strikte voorwaarden. Andere leden achten naast de wegneming van beenmerg ook de wegneming van een nier bij minderjarigen in zeer uitzonderlijke gevallen toelaatbaar, mits weer aan een aantal strikte voorwaarden is voldaan.

De derde vraag handelt over de vraag of het ethisch verantwoord is een naaste van een overledene de mogelijkheid te ontzeggen zich te verzetten tegen een wegneming door een bezwaar tegen die wegneming te uiten tegenover de arts (in welk geval deze tegenkanting ondergeschikt blijft aan de wens van de overledene). Dit betekent dat, zelfs als de patiënt minderjarig is en bij ontstentenis van uitdrukkelijk verzet tegen een wegneming na het overlijden, de dokters niet meer wettelijk verplicht zijn om het advies van de naasten, dus van de ouders, in te winnen.

Alle leden van het Comité zijn het erover eens dat het goede klinische praktijk is bij mogelijke orgaanwegneming de familie of nabestaanden minstens te informeren bij stilzwijgendheid van de kant van de donor. Het is immers niet wenselijk dat de familie van een overledene zou kunnen geconfronteerd worden met een stilzwijgend medisch handelen rond het dode lichaam van een dierbare, ook al laat de wet in zijn huidige vorm dit strikt genomen toe. Het Comité vindt het van het grootste belang dat de sfeer van transparantie en communicatie tussen medisch korps en nabestaanden maximaal gegarandeerd blijft.

Alle leden van het Comité gaan er ook mee akkoord dat in geval van voorafgaande expliciete instemming met orgaanwegneming vanwege de donor eenvoudige informatieverstrekking door het medisch team aan de familie volstaat. Met andere woorden: de uitdrukkelijke wens van de overledene – het kan ook gaan om een minderjarige – dient te worden gerespecteerd, ook tegen eventueel verzet van de familie in.

Wanneer er geen expliciete instemming met orgaandonatie is vanwege de overledene, verschilt men binnen het Comité evenwel van mening over de vraag of naast de informatieverstrekking het medisch team en de verantwoordelijke arts(en) ook de vraag om toestemming te verkrijgen tot orgaanwegneming nog dienen te stellen aan de familie en nabestaanden, en hun eventueel verzet dan ook dienen te respecteren. Het advies expliciteert de verschillende posities, die onder andere een onderscheid maken naargelang de donor meerder- of minderjarig is.

Het volledige advies is beschikbaar op www.health.fgov.be/bioeth, linkerkolom onder “Adviezen”.
04 jul 2011 11u38
zie ook rubriek